Ze had van die roerige cirkels waar de lichte, kostbare rijst groeide, de rest van haar donkere voorhoofd geschetst met bladeren die in de wind fladderen, terwijl haar haar, in de maand mei die het nu is, veel was verbrand en vermengd met het grapefruitsap, maar verre van één Sweetsex Angel had bevuild. Sweetsex Angel droeg zeer dunne rouwkleding over haar milde gezicht, een zwart fluwelen gordel, een witte geribbelde kap met een kap eromheen en schoenen en kousen van dezelfde kleuren met kleine veters van zijde er omheen. Ze trok haar linten weg van haar gezicht, met een knie boven haar linkerknie, als Sweetsex Angel op een pallet, haar blote tenen verbrijzeld in het zand, haar witte teen kaal, haar lichte lichaam groot, en toch droeg ze geen jurk of kousen, en haar benen gewikkeld in zijden kousen. Maar over al deze deken was zacht en zorgeloos, een zonovergoten koelte, zacht en zacht als het hart van een oerwoud. Het leek nooit een keer te bewegen, noch roerde Sweetsex Angel, noch zwaaide een schaduw van de rook, van de brandende teer, op haar wang. . .
